Geschiedenis Fundatie van Renswoude Utrecht

Maria Duyst van Voorhout, Vrijvrouwe van Renswoude, was een dame met vooruitstrevende ideeën. Bij haar overlijden in 1754 liet zij anderhalf miljoen gulden na aan de Burgerweeshuizen van Delft en Den Haag en aan het Stadsambachtskinderhuis in Utrecht. Daaraan verbond zij de opdracht de schranderste jongens uit de kinderhuizen af te zonderen en op te leiden in kunstzinnige en technische vakken. Elk kinderhuis bracht zijn deel van het kapitaal onder in een fundatie, bestuurd door een college van regenten. Zo ontstonden de drie ‘Fundaties van Renswoude’, die zich onafhankelijk van elkaar wijdden aan de uitvoering van de opdracht van de Vrijvrouwe. Alleen de Utrechtse fundatie beschikt nog over haar oorspronkelijke domicilie, dat gerealiseerd werd in de jaren 1759 – 1762.

Het gebouw

De Fundatie in Utrecht besloot tot de bouw van een nieuw pand naast het Stadsambachtskinderhuis. In het pand van het kinderhuis is nu het Centraal Museum gevestigd. Bouwmeester Joan Verkerk werd ingeschakeld en aan de Agnietenstraat verrees een fraai bouwwerk met een indrukwekkende gevel, die vanuit de Lange Nieuwstraat al van veraf zichtbaar is.

Het gebouw bevatte een vleugel voor de élèves, zoals de leerlingen in de achttiende eeuw werden genoemd. In de vleugel bevonden zich collegezalen, slaapzalen, een eetzaal en voorts het kantoor van de secretaris-rentmeester. Dit kantoor, de Portrettenkamer, en een van de collegezalen zijn nog volledig intact. Ook de trappen met beeldhouwwerk, het rococoplafond in de gang en de sierlijke rococo cartouches boven de deuren bleven in oorspronkelijke staat bewaard.

De 18e-eeuwse keuken in het souterrain is eveneens bewaard gebleven, met zelfs nog een bedstee voor het huishoudelijk personeel. Voor de regenten werd een imposant vertrek gerealiseerd. Deze Regentenzaal ziet met hoge ramen uit over tuin en singel aan de zuidzijde en de Lange Nieuwstraat aan de noordzijde. De zaal is zeer uitbundig en geheel in rococostijl gedecoreerd, destijds en ook nu het pronkstuk van de Fundatie.

Het opleidingsinstituut

In 1761 werd de Fundatie in gebruik genomen als opleidingsinstituut. De élèves woonden in het gebouw en leraren kwamen naar de Fundatie om de jongens een vooropleiding en vakopleiding te geven. De laatste fase van de beroepsopleiding vond plaats bij een leermeester. Met de oprichting van de Hogere Burgerscholen in 1863 en vervolgens verschillende hogescholen voor beroepsonderwijs veranderde de situatie in het fundatiehuis aanzienlijk. De élèves woonden nog wel in het fundatiehuis, maar volgden hun opleiding steeds vaker extern.

Mede door de toename van de opleidingsmogelijkheden is in die tijd jarenlang van gedachten gewisseld over de vraag in hoeverre de vrijvrouwe bij haar beschrijving van een opleiding in ‘de Libre Konsten’ ook een opleiding in de verschillende disciplines aan de hogescholen bedoeld kon hebben. Pas tegen het eind van de negentiende eeuw huldigde de Utrechtse fundatie een ruimer standpunt. Zeker nadat vanaf 1923 de élèves niet meer in het fundatiegebouw woonden, waren zij vrijer in het kiezen van een opleidingsinstituut en een vakgebied. De Fundatie bleef wel zorgdragen voor de élèves en betaalde ook hun opleiding. Tegenwoordig verstrekt de Fundatie toelagen aan jongeren, jongens en meisjes, die door bijzondere omstandigheden niet in staat zijn hun opleiding zelf te betalen. In aanmerking komen alle studies en opleidingen van WO, HBO en van creatieve vakscholen op MBO-niveau.